Een toevallige ontmoeting
Op een bank zitten ze zij aan zij.
Zij warm ingeduffeld tegen de bijtende kou.
Hij bleekjes naar adem happend.
Ik geraak met hen aan de praat.
Eerst over koetjes en kalfjes, het slechte weer, het Dendermonde drama.
Maar geleidelijk aan wordt het steeds persoonlijker.
Hugo is doodziek.
Een leven lang gewerkt in een kerncentrale.
Een leven lang gerookt als een ketter.
De longen zijn kapot, veel inspanningen kan hij niet meer doen.
Ik vraag: hoe lang ben je in feite al ziek?
Hij kijkt haar in de ogen.
'Euh, 10 jaar?"
Zij: 'Neen, 't is al langer. 't Was juist nadat hét gebeurd is."
Ik zie de ogen van Hugo en Marie steeds triestiger worden.
Ik voel dat ze een triest verhaal te vertellen hebben.
Niet over de ziekte van Hugo, dat is blijkbaar voor hen secundair.
Wel over wat er gebeurde, nu precies 13 jaar geleden.
En dan komt al hortend en stotend woorden, zinnen en een triest verhaal naar boven,
vergezeld met ingehouden verdriet, vergezeld met droge tranen.
Marie zegt: 'Ja meneer, ik heb ze gevonden. ... Ik ging naar buiten. De tuin in. En daar zag ik haar ... aan een boom. Ik ben begonnen met schreeuwen en roepen. Hugo is komen aangerend.
Hugo: 'Ik heb meteen een mes gehaald. Het touw doorgesneden. Maar ik wist dan al ... het is te laat. Het leven is voorbij. Onze 'kleine' was er niet meer. '
Ik weet niet wat zeggen.
Maar voel dat het verhaal daarmee nog niet af is.
Marie: 'Ze was ons enig kleinkind. Ze moest nog 13 jaar worden.'
Bevend haalt Hugo zijn portefeuille uit de broekzak. Hij haalt er een kleurenfoto van een blijkbaar levenslustig, knappe tiener. 'Ja, dat was ze.'
Onder de foto zit een vergeeld stukje papier.
Daarop staan in kinderkrabbels geschreven: 'Sorry oma en opa'.
Ik blijf nog een hele poos bij hen.
Ik voel dat verdriet soms nooit overgaat.
13 jaar reeds dragen ze dit met hen mee.
We nemen afscheid van elkaar.
Een stevige handdruk.
Meer kan ik niet geven.
Ik denk aan de familie van Korneel, Leon en Marita.
Wie kan hen troost geven?
Zitten zij ook over zoveel jaren op een bank
in het park
dicht bijeen
met pijn die nooit overgaat?
Labels: gedicht